Titel III. Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
Achtste afdeling. Termijn en be?indiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
Artikel 349a
1. De termijn van de
schuldsaneringsregeling bedraagt drie jaar, te rekenen van de dag van de
uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder
begrepen. In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf
jaar stellen, indien voor de gehele termijn tevens een nominaal bedrag wordt
vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.
2. De rechter-commissaris kan bij
schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de
bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn
bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde
termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de
schuldenaar in de gelegenheid stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen
de termijn te verlengen.
3. Onder dezelfde voorwaarden kan de
rechtbank in het kader van artikel 350 of 352 de termijn ambtshalve dan wel op
voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder,
schuldenaar of een of meer schuldeisers wijzigen. Tegen dit vonnis kunnen de
schuldeisers die om de wijziging gevraagd hebben en kan de schuldenaar
gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Artikel
351, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.
Artikel 350
1. De rechtbank kan de toepassing van
de schuldsaneringsregeling be?indigen op voordracht van de rechter-commissaris
of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer
schuldeisers. Zij kan zulks ook ambtshalve doen.
2. Alvorens te beslissen roept de
rechtbank de schuldenaar op teneinde door haar te worden gehoord. Tevens kan
zij schuldeisers en de bewindvoerder daartoe oproepen.
3. Een be?indiging bedoeld in het
eerste lid geschiedt indien:
a. de vorderingen ten
aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zijn voldaan;
b. de schuldenaar in
staat is zijn betalingen te hervatten;
c. de schuldenaar een
of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen
niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de
schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert;
d. de schuldenaar
bovenmatige schulden doet of laat ontstaan;
e. de schuldenaar
tracht zijn schuldeisers te benadelen;
f. feiten en
omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het
verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en
die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel
288, eerste en tweede lid;
g. de schuldenaar
aannemelijk maakt niet in staat te zijn aan zijn uit de schuldsaneringsregeling
voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
4. De uitspraak geschiedt bij vonnis.
In de gevallen bedoeld in het derde lid, onder a en b, en bij het ontbreken van
enige baten voor uitdeling, blijft verificatie van vorderingen alsmede het
opmaken van en uitdelingslijst achterwege en eindigt de schuldsanering door het
in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
5. Indien de be?indiging geschiedt op
grond van het bepaalde in het derde lid, onder c tot en met g, en er baten
beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen,
verkeert de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement zodra de
uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank benoemt terstond een
rechter-commissaris en een curator.
6. Van de be?indiging wordt door de
bewindvoerder aankondiging gedaan in de Staatscourant of, indien het vijfde lid
toepassing vindt, door de curator in de publicatie bedoeld in artikel 14, derde
lid.
Artikel 351
1. Van het vonnis bedoeld in artikel
350 heeft, in geval van be?indiging van de toepassing van de
schuldsaneringsregeling, de schuldenaar, of, in geval de be?indiging van de
toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is, hij die het verzoek tot
die be?indiging heeft gedaan, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak
recht van hoger beroep.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij
een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de
zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening
onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
3. De voorzitter bepaalt terstond dag
en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatsvinden binnen twintig dagen
na de dag van de indiening van het verzoekschrift.
4. De uitspraak vindt niet later plaats
dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter
terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier
onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
5. Gedurende acht dagen na het arrest
van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij in cassatie
komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te
dienen ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die
indiening en van het arrest van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier
van de rechtbank.
Artikel 351a
Uiterlijk drie maanden voordat de
termijn volgend uit artikel 349a afloopt, brengt de bewindvoerder verslag uit
aan de rechter-commissaris over de wijze waarop de schuldenaar gedurende de
schuldsaneringsregeling aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Artikel 352
1. Indien de toepassing van de
schuldsaneringsregeling niet reeds is be?indigd, bepaalt de rechtbank op
voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel
van de schuldenaar hetzij ambtshalve uiterlijk een maand vr het einde van de
termijn bedoeld in artikel 349a, dag, uur en plaats voor de terechtzitting
waarop de be?indiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt
behandeld.
2. De zitting zal niet eerder dan
veertien dagen en niet later dan eenentwintig dagen na de beschikking van de
rechtbank gehouden worden.
3. De bewindvoerder doet van de dag,
uur, en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant.
Artikel 353
1. Voor de terechtzitting, bepaald
ingevolge artikel 352, kunnen de bewindvoerder en de schuldenaar schriftelijk
worden opgeroepen. De schuldenaar en bewindvoerder worden opgeroepen indien
twijfel bestaat of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet toerekenbaar is
tekortgeschoten.
2. De rechtbank kan iedere verschenen
schuldeiser in de gelegenheid stellen in persoon, bij schriftelijk gemachtigde
of bij advocaat het woord te voeren.
Artikel 354
1. Op de dag van de terechtzitting, of
anders uiterlijk op de achtste dag daarna, doet de rechtbank bij vonnis
uitspraak of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en,
indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden
toegerekend.
2. Ingeval van een toerekenbare
tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar
bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft.
Artikel 354a
1. Indien nog geen dag voor de
verificatievergadering is bepaald en minstens een jaar is verstreken sinds de
uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, kan de rechtbank op
voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel
van de schuldenaar een dag bepalen voor de terechtzitting waarop de be?indiging
van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld. De rechtbank
bepaalt die zitting slechts als de voordracht of het verzoek vergezeld gaat van
een beredeneerde verklaring van de bewindvoerder omtrent de vraag of
redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat de schuldenaar op zodanige wijze
aan zijn verplichtingen kan voldoen dat voortzetting van de
schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. De rechter-commissaris kan de
bewindvoerder bevelen deze verklaring op te stellen en aan de rechtbank en de
betrokken partijen te doen toekomen.
2. De rechtbank be?indigt de
schuldsanering slechts indien redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat de
schuldenaar op zodanige wijze aan zijn verplichtingen kan voldoen dat
voortzetting van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is en van omstandigheden
als bedoeld in artikel 350, derde lid, onder c tot en met g niet is gebleken.
3. De rechtbank kan een of meer keren
haar beslissing aanhouden voor nader onderzoek. De rechtbank bepaalt de dag
waarop de schuldsaneringsregeling eindigt.
4. De bewindvoerder doet van de dag,
uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant.
Artikel 355
1. Van het vonnis, bedoeld in artikel
354 en in artikel 354a, kunnen de schuldeisers en de schuldenaar gedurende acht
dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.
2. Artikel 351, tweede tot en met
vijfde lid, is van toepassing.
Artikel 356
1. De bewindvoerder gaat, zodra de
uitspraak bedoeld in artikel 354 in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld
over tot het opmaken van een slotuitdelingslijst. Geen slotuitdelingslijst
wordt opgemaakt indien de rechtbank de toepassing van de
schuldsaneringsregeling heeft be?indigd op grond van artikel 354a.
2. De toepassing van de
schuldsaneringsregeling is van rechtswege be?indigd zodra de
slotuitdelingslijst verbindend is geworden dan wel, indien de rechtbank de
toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft be?indigd op grond van artikel
354a, zodra de uitspraak tot de be?indiging in kracht van gewijsde is gegaan.
De bewindvoerder doet daarvan aankondiging in de Staatscourant.
3. Na verloop van een maand na de
be?indiging doet de bewindvoerder rekening en verantwoording van zijn beheer
aan de rechter-commissaris.
4. Artikel 194 is van toepassing.
Artikel 357? [Vervallen per 01-01-2008]
Artikel 358
1. Door de be?indiging van de
toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid,
is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt,
voorzover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of
de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en
onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.
2. Het eerste lid is niet van
toepassing indien de rechter in het vonnis bedoeld in artikel 354 heeft
vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter
daarbij geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 354.
3. Het eerste lid is tevens van
toepassing op boedelschulden, bedoeld in artikel 15d, eerste lid, onder b, voor
zover deze niet uit de boedel van de schuldsaneringsregeling voldaan kunnen
worden.
4. Onverminderd artikel 288, tweede
lid, onder c, is bij be?indiging van de schuldsaneringsregeling het eerste lid
niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in
kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling
a. tot betaling van
een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek
van Strafrecht,
b. tot betaling van
een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld
in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht,
c. tot betaling van
een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht, of
d. tot betaling van
een schadevergoeding aan een benadeelde partij alsbedoeld in artikel 51a
Wetboek van Strafvordering.
Met een vordering onder dit lid
wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van
gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is
vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het
misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering
tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de
burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
5. Het eerste lid is niet van
toepassing ten aanzien van een vordering waarvoor een hypotheek tot zekerheid
strekt, die is gevestigd op het registergoed waarin de schuldenaar woonachtig
is, indien op de rente van deze vordering artikel 303, derde lid, van
toepassing is.
6. Het eerste lid is niet van
toepassing indien de schuldenaar tijdens de toepassing van de
schuldsaneringsregeling is overleden.