Titel II. Van surseance van betaling
Tweede afdeling. Van het akkoord
Artikel 252
De schuldenaar is bevoegd bij of na
het verzoek tot surseance aan hen, die vorderingen hebben, ten aanzien waarvan
de surseance werkt, een akkoord aan te bieden.
Artikel 253
1. Het ontwerp van akkoord wordt,
indien het niet ingevolge artikel 215 ter griffie van de rechtbank berust,
aldaar neergelegd ter kosteloze inzage van een ieder.
2. Een afschrift moet zodra mogelijk
aan de bewindvoerders en de deskundigen worden toegezonden.
Artikel 254
Het ontwerp van akkoord vervalt,
indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van
gewijsde is gegaan, een rechterlijke beslissing houdende be?indiging der
surseance in kracht van gewijsde gaat.
Artikel 255
1. Indien het ontwerp van akkoord
tegelijk met het verzoekschrift tot verlening van surseance ter griffie is
nedergelegd, kan de rechtbank, de rechter-commissaris zo die is benoemd en
bewindvoerders gehoord, gelasten, dat de in artikel 218 bedoelde behandeling
van het verzoek niet zal plaats hebben, in welk geval zij tevens zal
vaststellen:
1°. de dag, waarop uiterlijk
de schuldvorderingen, ten aanzien waarvan de surseance werkt, bij de
bewindvoerders moeten worden ingediend;
2°. dag en uur, waarop
over het aangeboden akkoord ten overstaan van de rechter-commissaris of, bij
gebreke van dien, in raadkamer zal worden geraadpleegd en beslist.
2. Tussen de dagen, onder 1?. en 2?.
vermeld, moeten ten minste veertien dagen verlopen.
3. Indien de rechtbank van deze
bevoegdheid geen gebruik maakt of het ontwerp van akkoord niet tegelijk met het
verzoekschrift tot het verlenen van surseance ter griffie is nedergelegd, zal
de rechtbank de rechter-commissaris zo die is benoemd en, bewindvoerders
gehoord, de dagen en uren, in het eerste lid bedoeld, vaststellen zodra de
beschikking, waarbij de surseance definitief is verleend, kracht van gewijsde
heeft verkregen of, indien het ontwerp van akkoord eerst daarna ter griffie is
nedergelegd, dadelijk na die nederlegging.
Artikel 256
1. De bewindvoerders doen dadelijk
zowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de neerlegging
ter griffie van het ontwerp van akkoord ? tenzij deze reeds ingevolge artikel
216 is bekend gemaakt ? aankondiging in de Staatscourant.
2. Zij geven tevens van een en ander
bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers. Daarbij wordt op het bepaalde
bij artikel 257, tweede lid, gewezen.
3. De schuldeisers kunnen verschijnen
in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur.
4. De bewindvoerders kunnen vorderen,
dat de schuldenaar hun een door hen te bepalen bedrag ter bestrijding van de
kosten dezer aankondigingen en kennisgevingen vooraf ter hand stelt.
Artikel 257
1. De indiening der schuldvorderingen
geschiedt bij de bewindvoerders door de overlegging ener rekening of andere
schriftelijke verklaring, aangevende de aard en het bedrag der vordering,
vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan.
2. Vorderingen, ten aanzien waarvan de
surseance niet werkt, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans
indiening plaats gehad, dan werkt de surseance ook ten aanzien van die
vorderingen en gaat een aan de vordering verbonden voorrecht, retentierecht,
pandrecht of hypotheek verloren. Een en ander geldt niet voor zover de
vordering vr de aanvang der stemming wordt teruggenomen.
3. De schuldeisers zijn bevoegd van de
bewindvoerders een ontvangbewijs te vorderen.
Artikel 258
De bewindvoerders toetsen de
ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van de schuldenaar,
treden, als zij tegen de toelating ener vordering bezwaar hebben, met de
schuldeiser in overleg, en zijn bevoegd van deze overlegging van ontbrekende
stukken alsook raadpleging van zijn administratie en van de oorspronkelijke
bewijsstukken te vorderen.
Artikel 259
De bewindvoerders brengen de bij hen
ingediende vorderingen op een lijst, vermeldende de namen en woonplaatsen der
schuldeisers, het bedrag en de omschrijving der vorderingen, alsmede of en in
hoever de bewindvoerders die vorderingen erkennen of betwisten.
Artikel 260
1. Een rentedragende vordering wordt op
de lijst gebracht met bijrekening der rente tot de aanvang der surseance.
2. De artikelen 129, 133-135 en 136,
eerste en tweede lid, vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 261
1. Een vordering onder een opschortende
voorwaarde kan op de lijst gebracht worden voor haar waarde bij de aanvang der
surseance.
2. Indien de bewindvoerders en de
schuldeisers het niet eens kunnen worden over deze waardebepaling, wordt
zodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.
Artikel 262
1. Een vordering, waarvan het tijdstip
der opeisbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeringen,
wordt op de lijst gebracht voor haar waarde bij de aanvang der surseance.
2. Alle schuldvorderingen, vervallende
binnen n jaar na de aanvang der surseance, worden behandeld, alsof zij op dat
tijdstip opeisbaar waren. Alle later dan n jaar daarna vervallende
schuldvorderingen worden op de lijst gebracht voor de waarde, die zij hebben na
verloop van een jaar na dat tijdstip.
3. Bij de berekening wordt uitsluitend
gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit
bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet.
Artikel 263
1. Van de in artikel 259 bedoelde lijst
wordt een afschrift door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank
neergelegd, om aldaar gedurende de zeven dagen voorafgaande aan de vergadering,
in artikel 255 bedoeld, kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.
2. De neerlegging geschiedt kosteloos.
Artikel 264
1. De rechter-commissaris zo die is
benoemd of, bij gebreke van dien, de rechtbank kan, op verzoek van de
bewindvoerders of ambtshalve, de raadpleging en stemming over het akkoord tot
een latere dag uitstellen.
2. Artikel 256 vindt alsdan
overeenkomstige toepassing.
Artikel 265
1. Ter vergadering brengen zowel de
bewindvoerders als de deskundigen, zo die er zijn, schriftelijk verslag uit
over het aangeboden akkoord. Artikel 144 vindt overeenkomstige toepassing.
2. Vorderingen, na afloop van de in
artikel 255, 1?., genoemde termijn, doch uiterlijk twee dagen vr de dag,
waarop de vergadering zal worden gehouden, bij de bewindvoerders ingediend,
worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek op de lijst geplaatst, indien
noch de bewindvoerders, noch een der aanwezige schuldeisers daartegen bezwaar
maken.
3. Vorderingen, daarna ingediend,
worden niet op de lijst geplaatst.
4. De bepalingen van de twee voorgaande
leden zijn niet toepasselijk, indien de schuldeiser buiten het Rijk in Europa
woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.
5. Ingeval van bezwaar, als in het
tweede lid bedoeld, of van geschil over het al of niet aanwezig zijn der
verhindering, in het vierde lid bedoeld, beslist de rechter-commissaris zo die
is benoemd of bij gebreke van dien de rechtbank, na de vergadering te hebben
geraadpleegd.
Artikel 266
1. De bewindvoerders zijn bevoegd ter
vergadering op elke door hen gedane erkenning of betwisting terug te komen.
2. Zowel de schuldenaar als ieder
verschenen schuldeiser kan een door de bewindvoerders geheel of gedeeltelijk
erkende vordering betwisten.
3. Betwistingen of erkenningen, op de
vergadering gedaan, worden op de lijst aangetekend.
Artikel 267
De rechter-commissaris zo die is benoemd
of bij gebreke van dien de rechtbank bepaalt of en tot welk bedrag de
schuldeisers, wier vorderingen betwist zijn, tot de stemming zullen worden
toegelaten.
Artikel 268
1. Tot het aannemen van het akkoord
wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering
verschenen erkende en toegelaten schuldeisers, die tezamen ten minste de helft
van het bedrag van de erkende en toegelaten schuldvorderingen
vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten
schuldeiser, voorzover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde
dwangsom.
2. Artikel 147 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 268a
In afwijking van artikel 268 kan de
rechtbank of, zo die is benoemd, de rechter-commissaris op verzoek van de
schuldenaar of de bewindvoerder bij gemotiveerde beschikking een aangeboden
akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien:
a. drie vierde van de
ter vergadering verschenen erkende en toegelaten schuldeisers voor het akkoord
hebben gestemd; en
b. de verwerping van
het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers
die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het
percentage dat die schuldeisers, zou de boedel worden vereffend, naar
verwachting aan betaling op hun vordering zullen ontvangen, in redelijkheid
niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.
Artikel 269
1. Het proces-verbaal van het
verhandelde vermeldt de inhoud van het akkoord, de namen der verschenen
stemgerechtigde schuldeisers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, de
uitslag der stemming en al wat verder is voorgevallen. De door de
bewindvoerders opgemaakte lijst van schuldeisers, zoals zij tijdens de
raadpleging is aangevuld of gewijzigd, wordt, door de rechter-commissaris zo
die is benoemd en bij gebreke van dien, door de voorzieningenrechter en de
griffier gewaarmerkt, aan het proces-verbaal gehecht.
2. Gedurende acht dagen kan een ieder
ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.
Artikel 269a
Indien ten overstaan van een
rechter-commissaris is geraadpleegd en beslist en het akkoord verworpen is
verklaard, stelt de rechter-commissaris de rechtbank onverwijld in kennis van
deze verwerping door toezending van het ontwerp van akkoord en het in artikel
269 bedoelde proces-verbaal. Zowel de schuldeisers, die vr gestemd hebben,
als de schuldenaar kunnen gedurende acht dagen na afloop der vergadering aan de
rechtbank verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken
zelve blijkt dat het akkoord door de rechter-commissaris ten onrechte als
verworpen is beschouwd.
Artikel 269b
1. Indien het akkoord is aangenomen of
vastgesteld, bepaalt de rechter-commissaris vr het sluiten der vergadering de
terechtzitting, waarop de rechtbank de homologatie zal behandelen.
2. Bij toepassing van artikel 269a
geschiedt de bepaling der terechtzitting door de rechtbank in haar beschikking.
Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de
schuldeisers.
3. De terechtzitting zal gehouden
worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming over het
akkoord of, bij toepassing van artikel 269a, na de beschikking der rechtbank.
4. Gedurende die tijd kunnen de
schuldeisers aan de rechter-commissaris schriftelijk de redenen opgeven, waarom
zij weigering der homologatie wenselijk achten.
Artikel 270
1. Indien de raadpleging en beslissing
over het akkoord in raadkamer der rechtbank heeft plaats gehad, kunnen zowel de
schuldeisers, die vr gestemd hebben, als de schuldenaar gedurende acht dagen
na afloop der stemming aan het gerechtshof verbetering van het proces-verbaal
verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat het akkoord door de
rechtbank ten onrechte als verworpen is beschouwd.
2. Indien het gerechtshof het proces-verbaal
verbetert, bepaalt het bij zijn beschikking de dag, waarop de rechtbank de
homologatie zal behandelen, welke dag gesteld wordt op niet vroeger dan acht en
niet later dan veertien dagen na de beschikking. Van deze beschikking geven de
bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeisers. Deze beschikking brengt
van rechtswege vernietiging mede van een ingevolge artikel 277 uitgesproken
faillissement.
Artikel 271
1. Indien het akkoord is aangenomen,
wordt op de bepaalde dag ter openbare terechtzitting door de
rechter-commissaris zo die is benoemd een schriftelijk rapport uitgebracht en
kunnen zowel de bewindvoerders als elke schuldeiser de gronden uiteenzetten,
waarop zij de homologatie wensen of haar bestrijden. Artikel 152, tweede lid,
vindt overeenkomstige toepassing.
2. De rechtbank kan bepalen, dat de
behandeling der homologatie op een latere, terstond door haar vast te stellen,
dag zal plaats vinden.
Artikel 272
1. De rechtbank geeft zo spoedig
mogelijk haar met redenen omklede beschikking.
2. Zij zal de homologatie weigeren:
1°. indien de baten van
de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;
2°. indien de nakoming
van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
3°. indien het akkoord
door bedrog, door begunstiging van n of meer schuldeisers of met behulp van
andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de
schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
4°. indien het loon en
de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet in handen van de
bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld;
5°. indien de curator
in een hoofdprocedure als bedoeld in artikel 6, eerste lid, derde zin, zijn
instemming aan het akkoord heeft onthouden, tenzij de rechtbank van oordeel is
dat het akkoord de financi?le belangen van de schuldeisers van de
hoofdprocedure niet aantast.
3. Zij kan ook op andere gronden en ook
ambtshalve de homologatie weigeren.
4. De rechtbank, de homologatie
weigerende, kan bij dezelfde beschikking de schuldenaar in staat van
faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt
de surseance zodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in
kracht van gewijsde is gegaan. Van deze be?indiging doen de bewindvoerders
aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
5. De artikelen 154-156 en 160 vinden
overeenkomstige toepassing.
Artikel 273
Het gehomologeerde akkoord is
verbindend voor alle schuldeisers te wier aanzien de surseance werkt.
Artikel 274
Het in kracht van gewijsde gegane
vonnis van homologatie levert, in verband met het in artikel 269 bedoelde
proces-verbaal, ten behoeve der door de schuldenaar niet betwiste vorderingen
een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op tegen de schuldenaar en de tot het
akkoord als borgen toegetreden personen.
Artikel 275
Zolang niet over het aangeboden
akkoord uiteindelijk is beslist, eindigt de surseance niet door verloop van de
termijn, waarvoor zij is verleend.
Artikel 276
De surseance neemt een einde zodra
de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze be?indiging doen de
bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
Artikel 277
De rechtbank kan, wanneer het
akkoord niet wordt aangenomen, de schuldenaar bij vonnis in staat van
faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt
de surseance zodra de termijn, in artikel 269a dan wel in artikel 270 bedoeld,
ongebruikt verstreken is of verbetering van het proces-verbaal geweigerd is.
Van deze be?indiging doen de bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216
voorgeschreven wijze.
Artikel 278
1. Indien de rechtbank de schuldenaar
in staat van faillissement heeft verklaard, heeft deze recht van hoger beroep
tegen de faillietverklaring gedurende acht dagen na de dag waarop de termijn
van artikel 269a dan wel van artikel 270 ongebruikt verstreken is of
verbetering van het proces-verbaal geweigerd is.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij
een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de
zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur van de
behandeling.
3. De griffier doet van het hoger
beroep en van dag en uur, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de
Staatscourant. Elke schuldeiser is bevoegd bij de behandeling op te komen.
Artikel 279
1. Tot het instellen van het beroep in
cassatie is, indien het gerechtshof de faillietverklaring handhaaft, de
schuldenaar en, indien het gerechtshof de faillietverklaring vernietigt, elke
in hoger beroep opgekomen schuldeiser bevoegd.
2. Het beroep in cassatie wordt binnen
dezelfde termijn en op dezelfde wijze als het hoger beroep ingesteld en
behandeld, met dien verstande, dat de aankondiging in de Staatscourant wordt
vervangen door een exploot, binnen vier dagen na de aantekening van het beroep
uit te brengen aan de wederpartij.
Artikel 280
1. Ten aanzien van de ontbinding van
het akkoord vinden de artikelen 165 en 166 overeenkomstige toepassing.
2. Bij het vonnis, waarbij de
ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in
staat van faillissement verklaard.
Artikel 281
1. In een faillissement, uitgesproken
krachtens de artikelen 272, 277 of 280 kan een akkoord niet worden aangeboden.
2. De bepalingen van deze afdeling zijn
van overeenkomstige toepassing in het geval dat een akkoord wordt aangeboden op
de voet van artikel 34, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5,
derde lid.
Tweede afdeling A. Bijzondere
bepalingen
Artikel 281a
1. Indien er meer dan 10 000
schuldeisers zijn, behoeven op de staat, welke de schuldenaar krachtens artikel
214 bij zijn verzoek moet overleggen, de namen en woonplaatsen der
schuldeisers, alsmede het bedrag der vorderingen van ieder hunner, niet te
worden vermeld, doch kan worden volstaan met vermelding van de verschillende
groepen van crediteuren, al naar gelang van de aard hunner vorderingen, en van
het globale aantal en het globale bedrag van de gezamenlijke vorderingen van
iedere groep.
2. Indien het aantal schuldeisers niet
meer dan 10 000, doch wel meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank toestaan dat
de schuldenaar een staat overeenkomstig het vorige lid overlegt.
Artikel 281b
1. Indien blijkt dat het aantal
schuldeisers meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank op verzoek van de
bewindvoerders de voorzieningen treffen, omschreven in de artikelen 281c-281f.
2. De voorzieningen krachtens de
artikelen 281d en e kunnen slechts gezamenlijk worden getroffen.
Artikel 281c
De rechtbank kan bepalen dat de
oproepingen van de schuldeisers, bedoeld in de artikelen 215, vierde lid, 216a,
tweede lid, tweede zin, 256, tweede lid, en 264, tweede lid, niet bij brieven,
doch door aankondigingen in de Staatscourant dan wel in een of meer door de
rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen zullen plaatsvinden. In dat geval bepaalt
de rechtbank tevens op welke datum uiterlijk deze aankondigingen moeten geschieden
en welke punten in de aankondigingen moeten worden opgenomen.
Artikel 281d
De rechtbank kan bepalen, dat
bepaalde soorten van vorderingen of vorderingen beneden een bepaald bedrag -
dat echter niet hoger zal mogen zijn dan ? 450 - niet op de lijst bedoeld in
artikel 259, zullen behoeven te worden geplaatst.
Artikel 281e
1. De rechtbank kan een commissie van
vertegenwoordiging benoemen, bestaande uit ten minste 9 leden. Bij de
samenstelling van de commissie wordt er op gelet, dat daarin personen zitting
hebben die geacht kunnen worden de belangrijkste groepen van de schuldeisers te
vertegenwoordigen.
2. Bij de stemmingen, bedoeld in de
artikelen 218 en 268, hebben alleen de leden van de commissie stemrecht.
3. Surseance kan niet definitief
worden verleend, indien zich daartegen verklaren meer dan een vierde van de ter
vergadering, waarin daarover moet worden beslist, verschenen leden der
commissie.
4. Tot het aannemen van een akkoord
wordt vereist de toestemming van drie vierde van de ter vergadering, waarin
daarover moet worden beslist, verschenen leden der commissie. Indien ter
vergadering niet ten minste twee derde van de leden verschenen is, wordt de
stemming over het akkoord tot een latere dag uitgesteld. Een nadere oproeping
van de schuldeisers is niet vereist, doch de leden der commissie zullen door de
bewindvoerders bij brieven tot de volgende vergadering worden opgeroepen. In
deze vergadering wordt de stemming gehouden onafhankelijk van het aantal
verschenen leden der commissie.
5. Voor de toepassing van de artikelen
269, eerste lid, eerste zin, 270 en 272, en voor de overeenkomstige toepassing
van artikel 154 wordt telkens in plaats van "schuldeisers" gelezen
"leden der commissie" en voor de toepassing van artikel 271 in plaats
van "elke schuldeiser": elke schuldeiser en elk lid der commissie.
Artikel 281f
Indien te voorzien is dat er meer
dan n uitkering aan de schuldeisers zal moeten geschieden, kan de rechtbank
bij de homologatie van het akkoord bepalen, dat bij de eerste uitkering aan de
schuldeisers een of meer papieren aan toonder zullen worden ter hand gesteld en
dat betaling van de volgende uitkeringen uitsluitend door middel van aanbieding
van zodanig papier zal kunnen worden gevorderd.
Tweede afdeling B. Van de verlening
van surseance van betaling aan een beleggingsonderneming en een financi?le
instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft of een andere
instelling
Artikel 281g
De artikelen 212a, onderdelen b tot
en met f, en 212b tot en met 212f zijn van overeenkomstige toepassing op de
verlening van surseance van betaling aan:
a. een
beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht;
b. een financi?le
instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die
een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft;
c. een centrale
tegenpartij, indien deze in het kader van deelname aan het systeem op grond van
een overboekingsopdracht effectentegoeden verkrijgt;
d. een
overheidsinstantie of onderneming met overheidsgarantie;
e. een
beleggingsonderneming met zetel in een staat die niet een lidstaat is die haar
bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, met dien
verstande dat:
– voor «artikel 23»
wordt gelezen: artikel 217;
– voor «artikel 24»
wordt gelezen: artikel 228, tweede lid;
– voor «artikel 53,
eerste lid,» wordt gelezen: artikel 234, eerste lid; en
– voor «artikel 54,
tweede lid,» wordt gelezen: artikel 235, tweede lid.
Artikel 281h
Afdeling 3.5.6 van de Wet op het
financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op een surseance van
betaling die wordt verleend aan een beleggingsonderneming als bedoeld in
artikel 1:1 van die wet of een financi?le instelling die een verklaring van
ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van die wet heeft.