Titel I. Van faillissement
Tweede afdeling. Van de gevolgen der faillietverklaring
Artikel 20
Het faillissement omvat het gehele
vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede
hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft.
Artikel 21
Niettemin blijven buiten het
faillissement:
1°. de zaken vermeld in
artikel 447, nrs. 1-3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de
toerusting van de leden van de krijgsmacht volgens hun dienst en rang en het
auteursrecht in de gevallen, waarin het niet vatbaar is voor beslag; alsmede
hetgeen in het eerste lid van artikel 448 van genoemd Wetboek omschreven is,
tenzij in het faillissement schuldeisers opkomen wegens vorderingen, vermeld in
het tweede lid van dat artikel;
2°. hetgeen de
gefailleerde door persoonlijke werkzaamheid, of als bezoldiging wegens een ambt
of bediening, of als soldij, gagement, pensioen of onderstand, gedurende het
faillissement verkrijgt, indien en voorzover de rechter-commissaris zulks
bepaalt;
3°. de gelden, die aan
de gefailleerde verstrekt worden ter voldoening aan een wettelijke
onderhoudsplicht;
4°. een door de
rechter-commissaris te bepalen bedrag uit de opbrengst van het in artikel 253l,
eerste en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde
vruchtgenot, ter bestrijding van de in artikel 253l, derde lid van Boek 1 van
dat wetboek vermelde lasten en van de kosten van verzorging en opvoeding van
het kind.
5°. het ingevolge
artikel 642c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de kas der
gerechtelijke consignaties gestorte bedrag;
6°. de goederen bedoeld
in artikel 60a, derde lid.
Artikel 22
In het vorige artikel wordt onder
«gefailleerde» mede begrepen de echtgenoot of de geregistreerde partner van
de in enige gemeenschap van goederen gehuwde onderscheidenlijk als partner
geregistreerde.
Artikel 22a
1. Ten aanzien van een overeenkomst van
levensverzekering vallen voorts buiten de boedel:
a. het recht op het
doen afkopen van een levensverzekering voorzover de begunstigde of de
verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt;
b. het recht om de
begunstiging te wijzigen, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de
boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk
benadeeld wordt;
c. het recht om de
verzekering te belenen.
2. Voor de uitoefening van het recht op
het doen afkopen en het recht om de begunstiging te wijzigen, behoeft de
curator de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij zonodig
vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met
schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de curator bevoegd tot
overdracht van de verzekering.
3. Indien de curator de begunstiging
heeft gewijzigd, vervalt deze wijziging met de be?indiging van het
faillissement.
4. Indien de begunstiging na de
faillietverklaring onherroepelijk wordt, kan deze onherroepelijkheid niet aan
de boedel worden tegengeworpen. De verzekeraar is verplicht een uitkering,
waarop de begunstiging betrekking heeft, onder zich te houden. Voor zover vaststaat
dat de begunstiging niet zal worden gewijzigd, blijven de eerste en de tweede
volzin buiten toepassing. Ten aanzien van de begunstigde is artikel 69 van
overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van het vierde lid,
tweede zin, kan de verzekeraar een betaling aan de begunstigde tegenwerpen aan
de boedel, voorzover de curator niet bewijst dat de verzekeraar op het tijdstip
van betaling op de hoogte was van het faillissement of van een daaraan
voorafgegaan beslag ten laste van de verzekeringnemer. In dat geval heeft de
curator verhaal op de begunstigde.
Artikel 23
Door de faillietverklaring verliest
de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het
faillissement behorend vermogen, te rekenen van de dag waarop de faillietverklaring
wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Artikel 24
Voor verbintenissen van de
schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk
dan voorzover deze ten gevolge daarvan is gebaat.
Artikel 25
1. Rechtsvorderingen, welke rechten of
verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, worden
zowel tegen als door de curator ingesteld.
2. Indien zij, door of tegen de
gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling van de gefailleerde ten
gevolge hebben, heeft die veroordeling tegenover de failliete boedel geen
rechtskracht.
Artikel 26
Rechtsvorderingen, die voldoening
ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het
faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere wijze ingesteld worden,
dan door aanmelding ter verificatie.
Artikel 27
1. Indien de rechtsvordering tijdens de
faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, wordt het
geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te
geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming
van het geding op te roepen.
2. Zo deze aan die oproeping geen
gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen;
bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden
voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
3. Ook zonder opgeroepen te zijn, is de
curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en de gefailleerde
buiten het geding te doen stellen.
Artikel 28
1. Indien de rechtsvordering tijdens de
faillietverklaring aanhangig en tegen de schuldenaar ingesteld is, is de eiser
bevoegd schorsing te verzoeken, ten einde, binnen een door de rechter te
bepalen termijn, de curator in het geding te roepen.
2. Door zijn verschijning neemt deze
het proces over en is de gefailleerde van rechtswege buiten het geding.
3. Indien de curator verschijnende
dadelijk in de eis toestemt, zijn de proceskosten van de tegenpartij geen
boedelschuld.
4. Zo de curator niet verschijnt, is op
het tegen de gefailleerde te verkrijgen vonnis de bepaling van het tweede lid
van artikel 25 niet toepasselijk.
Artikel 29
Voorzover tijdens de
faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening ener verbintenis uit
de boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring geschorst,
om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering betwist
wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van de
gefailleerde, partij in het geding.
Artikel 30
1. Indien vr de faillietverklaring de
stukken van het geding tot het geven van een beslissing aan de rechter zijn
overgelegd, zijn het tweede lid van artikel 25 en de artikelen 27-29 niet
toepasselijk.
2. De artikelen 27-29 worden weer
toepasselijk, indien het geding voor de rechter, bij wie het aanhangig is, ten
gevolge van zijn beslissing wordt voortgezet.
Artikel 31
Indien een geding door of tegen de
curator, of ook in het geval van artikel 29 tegen een schuldeiser wordt
voortgezet, kan door de curator of door die schuldeiser de nietigheid worden
ingeroepen van handelingen, door de schuldenaar vr zijn faillietverklaring in
het geding verricht, zo bewezen wordt dat deze door die handelingen de schuldeisers
desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijn tegenpartij bekend was.
Artikel 32
De artikelen 27 tot en met 31 zijn
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende
een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft
verloren door de opening van een in Nederland op grond van artikel 16 van de
verordening, genoemd in artikel 5, derde lid, te erkennen insolventieprocedure,
indien deze een liquidatieprocedure is in de zin van artikel 2, onder c, van die
verordening.
Artikel 33
1. Het vonnis van faillietverklaring
heeft ten gevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op enig deel van
het vermogen van de schuldenaar, vr het faillissement aangevangen, dadelijk
een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde ogenblik af, geen vonnis bij
lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd.
2. Gelegde beslagen vervallen; de
inschrijving van een desbetreffende verklaring van de rechter-commissaris
machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling. Het beslag
herleeft, zodra het faillissement een einde neemt ten gevolge van vernietiging
of opheffing van het faillissement, mits het goed dan nog tot de boedel
behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is
doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de
herleving een exploot is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan
de schuldenaar is gedaan.
3. Indien de schuldenaar zich in
gijzeling bevindt, wordt hij ontslagen, zodra het vonnis van faillietverklaring
in kracht van gewijsde is gegaan, behoudens toepassing van artikel 87.
4. Het bepaalde bij dit artikel geldt
niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen en authentieke akten, waarbij
een uitkering tot levensonderhoud, krachtens het Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en
opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een
meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is
bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen, waarbij een uitkering, krachtens
artikel 85 lid 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene partner aan
de andere partner verschuldigd, is bevolen, alsmede besluiten op grond van
paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
Artikel 33a? [Vervallen per 01-01-1978]
Artikel 34
Indien vr het faillissement van de
schuldenaar de uitwinning zijner goederen zo ver was gevorderd, dat de dag van
de verkoop reeds was bepaald, kan de curator, op machtiging van de rechter-commissaris,
de verkoop voor rekening van de boedel laten voortgaan.
Artikel 35
1. Indien op de dag van de
faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de
schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, kan de levering niet geldig meer
geschieden.
2. Heeft de schuldenaar voor de dag van
de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat geleverd, dan valt dit
goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen, in de
boedel, tenzij het gaat om nog te velde staande vruchten of beplantingen die
reeds voor de faillietverklaring uit hoofde van een zakelijk recht of een huur-
of pachtovereenkomst aan de schuldenaar toekwamen.
3. Voor de toepassing van de artikelen
86 en 238 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt degene die van de
schuldenaar heeft verkregen, geacht na de bekendmaking van de
faillietverklaring, bedoeld in artikel 14, derde lid, diens onbevoegdheid te
hebben gekend.
Artikel 35a
Indien een beding als bedoeld in
artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op de dag van de
faillietverklaring nog niet in de openbare registers was ingeschreven, kan de
curator het registergoed ten aanzien waarvan het is gemaakt, vrij van het
beding overeenkomstig de artikelen 101 of 176 verkopen.
Artikel 35b
Aan een gift, door de schuldenaar
gedaan onder een opschortende voorwaarde of een opschortende tijdsbepaling, die
op de dag van de faillietverklaring nog niet was vervuld of verschenen, kan de
begiftigde generlei recht tegen de boedel ontlenen.
Artikel 36
1. Wanneer een verjaringstermijn
betreffende een rechtsvordering, als bedoeld in artikel 26, zou aflopen
gedurende het faillissement of binnen zes maanden na het einde daarvan, loopt
de termijn voort totdat zes maanden na het einde van het faillissement zijn
verstreken.
2. Het eerste lid is van
overeenkomstige toepassing op van rechtswege aanvangende vervaltermijnen.
Artikel 36a
Wanneer een termijn die vr de
faillietverklaring uit hoofde van artikel 55, tweede lid, van Boek 3 of artikel
88 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de schuldenaar was gesteld, ten
tijde van de faillietverklaring nog niet was verstreken, loopt de termijn voort
voorzover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de curator in staat te stellen
zijn standpunt te bepalen. De wederpartij kan de curator daartoe een nieuwe
redelijke termijn stellen.
Artikel 37
1. Indien een wederkerige overeenkomst
ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als door zijn
wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de
curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij
gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen,
verliest de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te
vorderen.
2. Indien de curator zich wel tot
nakoming van de overeenkomst bereid verklaart, is hij verplicht bij die
verklaring voor deze nakoming zekerheid te stellen.
3. De vorige leden zijn niet van
toepassing op overeenkomsten waarbij de gefailleerde slechts verbintenissen op
zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.
Artikel 37a
Voor vorderingen die de wederpartij
uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vr de faillietverklaring
met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die
strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van
een vr de faillietverklaring op deze verkregen vordering, kan zij als
concurrent schuldeiser in het faillissement opkomen.
Artikel 37b
1. Een wederpartij is niet bevoegd de
nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het
geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor
de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar
gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de
schuldenaar niet nakomen van een vr de faillietverklaring ontstane
verbintenis tot betaling van een geldsom.
2. Een tekortkoming door de schuldenaar
in de nakoming van een verbintenis als in het eerste lid bedoeld, die
plaatsvond vr de faillietverklaring, levert geen grond op voor ontbinding van
een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
3. Een beroep door de wederpartij op
een beding dat het faillissement, de aanvraag van het faillissement of het
leggen van beslag door een derde grond oplevert voor ontbinding van een
overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst
daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met
goedvinden van de curator.
Artikel 38
Indien in het geval van artikel 37
de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is
tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalde termijn, en dit tijdstip
invalt of die termijn verstrijkt na de faillietverklaring, wordt de
overeenkomst door de faillietverklaring ontbonden en kan de wederpartij van de
gefailleerde zonder meer voor schadevergoeding als concurrent schuldeiser
opkomen. Lijdt de boedel door de ontbinding schade, dan is de wederpartij
verplicht deze te vergoeden.
Artikel 38a
1. Indien de gefailleerde huurkoper is,
kan zowel de curator als de verkoper de huurkoop dan wel scheepshuurkoop
ontbonden verklaren.
2. Deze ontbinding heeft dezelfde
gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door de koper
van zijn verplichtingen.
3. De verkoper kan voor het hem
verschuldigde bedrag als concurrent schuldeiser opkomen.
Artikel 39
1. Indien de gefailleerde huurder is,
kan zowel de curator als de verhuurder de huur tussentijds doen eindigen, mits
de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten
naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor
overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien
verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal
zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder
opgezegd worden, dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling
heeft plaats gehad, eindigt. Van de dag der faillietverklaring af is de
huurprijs boedelschuld.
2. Indien de gefailleerde pachter is,
vindt het bovenstaande overeenkomstige toepassing.
Artikel 40
1. Werknemers in dienst van de
gefailleerde kunnen de arbeidsovereenkomst opzeggen en hun kan wederkerig door
de curator de arbeidsovereenkomst worden opgezegd, en wel met inachtneming van
de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter dat in elk
geval de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd met een termijn van zes weken.
2. Van de dag der faillietverklaring af
zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden
boedelschuld.
3. Dit artikel is van overeenkomstige
toepassing op agentuurovereenkomsten.
Artikel 41
1. Erfenissen, gedurende het
faillissement aan de gefailleerde opkomende, worden door de curator niet anders
aanvaard dan onder voorrecht van boedelbeschrijving.
2. Tot het verwerpen ener nalatenschap
behoeft de curator machtiging van de rechter-commissaris.
Artikel 42
1. De curator kan ten behoeve van de
boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vr de faillietverklaring
onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde
te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door
een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
2. Een rechtshandeling anders dan om
niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde
personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook
degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten
of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou
zijn.
3. Wordt een rechtshandeling om niet
wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging ten aanzien van de
bevoordeelde, die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling
benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voorzover hij
aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de
rechtshandeling gebaat was.
Artikel 43
1. Indien de rechtshandeling waardoor
de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de
faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die
termijn daartoe had verplicht, wordt de aan het slot van artikel 42, eerste
lid, eerste zin, bedoelde wetenschap, behoudens tegenbewijs, vermoed aan beide
zijden te bestaan:
1°. bij overeenkomsten,
waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar aanmerkelijk
die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;
2°. bij
rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet
opeisbare schuld;
3°. bij
rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht
met of jegens:
a. zijn echtgenoot,
zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
b.? een rechtspersoon
waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in
de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen,
afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten
minste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
4°. bij
rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of
jegens een natuurlijk persoon,
a. die bestuurder of
commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens echtgenoot,
pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad:
b.? die al dan niet
tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten
tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten
minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;
c. wiens echtgenoot,
pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk of
tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft
van het geplaatste kapitaal deelnemen;
5°. bij
rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of
jegens een andere rechtspersoon, indien
a. een van deze
rechtspersonen bestuurder is van de andere;
b.? een bestuurder,
natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot,
pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de
andere;
c. een bestuurder,
natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen, of
diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad,
afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten
minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;
d.? in beide
rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal
rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan
wel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn
pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad;
6°. bij
rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of
jegens een groepsmaatschappij.
2. Met een echtgenoot wordt een
geregistreerde partner of een andere levensgezel gelijkgesteld.
3. Onder pleegkind wordt verstaan hij
die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.
4. Onder bestuurder, commissaris of
aandeelhouder wordt mede verstaan hij die minder dan een jaar vr de
rechtshandeling bestuurder, commissaris of aandeelhouder is geweest.
5. Indien de bestuurder van een
rechtspersoon-bestuurder zelf een rechtspersoon is, wordt deze rechtspersoon
met de rechtspersoon-bestuurder gelijkgesteld.
6. Artikel 138, tiende lid, van boek 2
van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing ingeval de schuldenaar een
rechtspersoon is.
Artikel 45
In geval van benadeling door een
rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen n jaar vr
de faillietverklaring, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat
benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.
Artikel 47
De voldoening door de schuldenaar
aan een opeisbare schuld kan alleen dan worden vernietigd, wanneer wordt
aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement
van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was
van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had
laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
Artikel 48
1. Krachtens het vorige artikel kan
geen terugvordering geschieden van hem, die als houder van een papier aan order
of toonder, uit hoofde zijner rechtsverhouding tot vroegere houders, tot
aanneming der betaling verplicht was.
2. In dit geval is hij, te wiens bate
het papier is uitgegeven, verplicht de door de schuldenaar betaalde som aan de
boedel terug te geven, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij bij de uitgifte
van het papier de in het vorige artikel genoemde wetenschap bezat, hetzij dat
de uitgifte het gevolg was van een overleg als in dat artikel bedoeld.
Artikel 49
1. Rechtsvorderingen, gegrond op de
bepalingen der artikelen 42-48, worden ingesteld door de curator.
2. Niettemin kunnen de schuldeisers op
gronden, aan die bepalingen ontleend, de toelating ener vordering bestrijden.
Artikel 50
Be?indiging van het faillissement
door de homologatie van een akkoord doet de rechtsvorderingen in het vorige
artikel bedoeld vervallen, tenzij het akkoord boedelafstand inhoudt, in welk
geval zij ten behoeve van de schuldeisers vervolgd of ingesteld kunnen worden
door de vereffenaars.
Artikel 51
1. Hetgeen door de vernietigde
rechtshandeling uit het vermogen van de schuldenaar gegaan is, moet door hen
jegens wie de vernietiging werkt, aan de curator worden teruggegeven met
inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Rechten, door derden te goeder trouw
anders dan om niet op de terug te geven goederen verkregen, worden
ge?erbiedigd. Tegen een derde te goeder trouw die om niet heeft verkregen,
heeft geen terugvordering plaats voorzover hij aantoont dat hij ten tijde van
de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
3. Het door de schuldenaar uit hoofde
van de vernietigde rechtshandeling ontvangene of de waarde daarvan, wordt door
de curator teruggegeven, voorzover de boedel erdoor is gebaat. Voor het
tekortkomende kunnen zij jegens wie de vernietiging werkt, als concurrent
schuldeiser opkomen.
Artikel 52
1. Voldoening na de faillietverklaring
doch vr de bekendmaking daarvan, aan de gefailleerde gedaan, tot nakoming van
verbintenissen jegens deze vr de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt hem,
die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de
faillietverklaring niet bewezen wordt.
2. Voldoening, als in het vorig lid
bedoeld, na de bekendmaking der faillietverklaring aan de gefailleerde gedaan,
bevrijdt tegenover de boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst
dat de faillietverklaring te zijner woonplaats langs de weg der wettelijke
aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van de curator om aan
te tonen, dat zij hem toch bekend was.
3. In elk geval bevrijdt voldoening aan
de gefailleerde de schuldenaar tegenover de boedel, voorzover hetgeen door hem
voldaan werd ten bate van de boedel is gekomen.
Artikel 53
1. Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser
van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde
verrekenen, indien beide zijn ontstaan vr de faillietverklaring of
voortvloeien uit handelingen, vr de faillietverklaring met de gefailleerde
verricht.
2. De vordering op de gefailleerde
wordt zonodig berekend naar de regels in de artikelen 130 en 131 gesteld.
3. De curator kan geen beroep doen op
artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 54
1. Niettemin is degene die een schuld
aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vr de
faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot
verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
2. Na de faillietverklaring overgenomen
vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.
Artikel 55
De schuldenaar van de gefailleerde
die zijn schuld wil verrekenen met een vordering aan order of toonder, is
gehouden te bewijzen dat hij het papier reeds op het ogenblik der
faillietverklaring te goeder trouw had verkregen.
Artikel 56
Hij die met de gefailleerde
deelgenoot is in een gemeenschap waarvan tijdens het faillissement een
verdeling plaatsvindt, kan toepassing van artikel 184, eerste lid, van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek verlangen, ook als de schuld van de gefailleerde aan
de gemeenschap er een is onder een nog niet vervulde opschortende voorwaarde.
De artikelen 130 en 131 zijn van toepassing.
Artikel 57
1. Pand- en hypotheekhouders kunnen hun
recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was.
2. Bij de verdeling kunnen uit eigen
hoofde mede de beperkt gerechtigden opkomen, wier recht vr de
faillietverklaring was gevestigd, maar door de executie door een pand- of
hypotheekhouder is vervallen, voor hun recht op schadevergoeding, bedoeld in
artikel 282 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Bij de verdeling van de opbrengst
oefent de curator ten behoeve van de boedel mede de rechten uit, die de wet aan
beslagleggers op het goed toekent. Hij is gehouden mede de belangen te
behartigen van de bevoorrechte schuldeisers die in rang boven de voormelde
pand- en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden gaan.
4. Zo een rangregeling nodig is, wordt
deze verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank waarvan de
rechter-commissaris in het faillissement lid is. De verdeling geschiedt ten
overstaan van deze rechter-commissaris op de wijze voorgeschreven in het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 58
1. De curator kan de pand- en
hypotheekhouders een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun
rechten overeenkomstig het vorige artikel over te gaan. Heeft de pand- of
hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator
de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 101 of 176 verkopen,
onverminderd het recht van de pand- en hypotheekhouders op de opbrengst. De
rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de pand- of
hypotheekhouder een of meer malen te verlengen.
2. De curator kan een met pand of
hypotheek bezwaard goed tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen
voldoening van hetgeen waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid
strekt, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.
Artikel 59
Indien de opbrengst niet toereikend
is om een pand- of hypotheekhouder of een dergenen wier beperkt recht door de
executie is vervallen, te voldoen, kan hij voor het ontbrekende als concurrent
schuldeiser in de boedel opkomen.
Artikel 59a
1. De artikelen 57-59 zijn niet van
toepassing wanneer de hypotheek rust op een luchtvaartuig dat te boek staat in
de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek, of in een verdragsregister als bedoeld in artikel 1300
onder d van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Hypotheekhouders wier rechten
rusten op luchtvaartuigen als bedoeld in het vorige lid, en andere schuldeisers
die op grond van artikel 1317 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek een
voorrecht op het luchtvaartuig hebben, kunnen hun recht uitoefenen, alsof er
geen faillissement was. Artikel 57, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
3. De curator kan deze schuldeisers
een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig
het vorige lid over te gaan. Heeft de schuldeiser het luchtvaartuig niet binnen
deze termijn verkocht, dan kan de curator het luchtvaartuig verkopen. De
rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de schuldeiser een of
meer malen te verlengen.
4. Op verkoop door de curator zijn de
artikelen 584d en 584f-584q van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de curator wordt aangemerkt
als beslaglegger uit hoofde van een vordering die niet van enige voorrang is
voorzien, en dat met het vonnis van faillietverklaring wordt gehandeld als
voorgeschreven voor het proces-verbaal van beslag.
5. De rechter-commissaris in het
faillissement kan in dat geval bepalen dat een door hem vast te stellen
gedeelte van de algemene faillissementskosten als kosten van de executie in de
zin van artikel 584n van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal
gelden.
6. De curator kan het luchtvaartuig
tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen voldoening van het daarop
verschuldigde, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.
7. Artikel 59 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 60
1. De schuldeiser die retentierecht
heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door
de faillietverklaring.
2. De zaak kan door de curator worden
opge?ist en met toepassing van artikel 101 of 176 worden verkocht, onverminderd
de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek toegekend. De curator kan ook, voorzover dit in het belang is van de
boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering
waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.
3. De schuldeiser kan de curator een
redelijke termijn stellen om tot toepassing van het vorige lid over te gaan.
Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de
schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen
betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed
betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De
rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de curator een of meer
malen te verlengen.
4. Betreft het een registergoed, dan
dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie,
binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde
termijn, aan de curator bij exploot aan te zeggen dat hij tot executie
overgaat, en dit exploot in de openbare registers te doen inschrijven.
Artikel 60a
1. Indien tot het vermogen van de
gefailleerde onder bewind staande goederen behoren en zich schuldeisers ter
verificatie hebben aangemeld, die deze goederen onbelast met het bewind kunnen
uitwinnen, zal de curator deze goederen van de bewindvoerder opeisen, onder
zijn beheer nemen en te gelde maken, voorzover dit voor de voldoening van deze
schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind
over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze wet onder deze schuldeisers
verdeeld, voorzover zij zijn geverifieerd. De curator draagt hetgeen na deze
verdeling van de opbrengst over is, aan de bewindvoerder af, tenzij de andere
schuldeisers de onder bewind staande goederen onder de last van het bewind
kunnen uitwinnen in welk geval het restant overeenkomstig deze wet onder deze
laatste schuldeisers verdeeld wordt.
2. Indien zich slechts schuldeisers ter
verificatie hebben aangemeld die de goederen onder de last van het bewind
kunnen uitwinnen, worden deze goederen door de curator overeenkomstig de
artikelen 101 of 176 onder die last verkocht.
3. Buiten de gevallen, bedoeld in de
vorige leden, blijven de onder bewind staande goederen buiten het faillissement
en wordt slechts aan de curator uitgekeerd wat de goederen netto aan vruchten
hebben opgebracht.
4. De bewindvoerder is te allen tijde,
zodra de curator dit verlangt, verplicht aan deze rekening en verantwoording af
te leggen.
Artikel 60b
1. Zijn krachtens het vorige artikel
goederen buiten het faillissement gebleven en heeft de bewindvoerder opgehouden
de schuldeisers te betalen die deze goederen onbelast met bewind kunnen
uitwinnen, dan kan de rechtbank die de faillietverklaring heeft uitgesproken op
verzoek van ieder van deze schuldeisers die niet in het faillissement kan
opkomen, de curator opdragen ook het beheer van deze goederen op zich te nemen
en voor de vereffening te hunnen behoeve zorg te dragen.
2. De bepalingen betreffende
faillietverklaring en faillissement zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 61
1. De echtgenoot of geregistreerde
partner van de gefailleerde neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in
de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd
partnerschap vallen, terug.
2. De aanbrengst van de bij huwelijkse
voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap buiten de
gemeenschap gehouden rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen
zijn, kan slechts worden bewezen zoals bij artikel 130 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek ten opzichte van derden is voorgeschreven.
3. Van de aan de echtgenoot of
geregistreerde partner van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en
zaken die geen registergoederen zijn, ten aanzien waarvan bij uiterste
wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de
gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden
blijken. Hetzelfde geldt voor zodanige rechten en zaken, hem staande huwelijk
of geregistreerd partnerschap bij erfenis, legaat of schenking opgekomen, die
ingevolge de huwelijkse voorwaarden onderscheidenlijk de voorwaarden van
geregistreerd partnerschap buiten de gemeenschap vallen.
4. De goederen, voortgesproten uit de
belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot of geregistreerde partner
van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door
die echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner teruggenomen, mits de
belegging of wederbelegging, in geval van geschil, door voldoende bescheiden,
ten genoegen van de rechter, zij bewezen.
5. Indien de goederen aan de echtgenoot
of geregistreerde partner van de gefailleerde toebehorende, door de
gefailleerde zijn vervreemd, doch de koopprijs nog niet is betaald, of wel de
kooppenningen nog onvermengd met de failliete boedel aanwezig zijn, kan de
echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner zijn recht van terugneming
op die koopprijs of op de voorhanden kooppenningen uitoefenen.
6. Voor zijn persoonlijke
schuldvorderingen treedt de echtgenoot of geregistreerde partner van de
gefailleerde als schuldeiser op.
Artikel 62? [Vervallen per 01-01-2003]
Artikel 63
1. Het faillissement van de persoon die
in enige gemeenschap van goederen gehuwd is of in enige gemeenschap van
goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, wordt als faillissement
van die gemeenschap behandeld. Het omvat, behoudens de uitzonderingen van
artikel 21, alle goederen, die in de gemeenschap vallen, en strekt ten behoeve
van alle schuldeisers, die op de goederen der gemeenschap verhaal hebben.
Goederen die de gefailleerde buiten de gemeenschap heeft, strekken slechts tot
verhaal van schulden die daarop verhaald zouden kunnen worden, indien er
generlei gemeenschap was.
2. Bij het faillissement van een
schuldenaar die in gemeenschap van goederen gehuwd is of die in gemeenschap van
goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zijn de bepalingen van
deze wet omtrent handelingen door de schuldenaar verricht, toepasselijk op de
handelingen waardoor de gemeenschap wettig verbonden is, onverschillig wie van
de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners deze
verrichtte.
Artikel 63a
1. De rechter-commissaris kan op
verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een
afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met
uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende
goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de
gefailleerde of de curator bevinden, voor een periode van ten hoogste twee
maanden niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De
rechter-commissaris kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten
hoogste twee maanden.
2. De rechter-commissaris kan zijn
beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan
zijn beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een
aan deze toekomende bevoegdheid.
3. Indien een derde ter zake van zijn
bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn
geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
4. De afkoelingsperiode kan ook op
verlangen van de aanvrager van het faillissement of van de schuldenaar worden
afgekondigd door de rechter die de faillietverklaring uitspreekt. De
afkoelingsperiode die tegelijkertijd wordt afgekondigd met de
faillietverklaring heeft gevolgen vanaf de dag waarop de faillietverklaring
wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Artikel 63b
1. Ingeval de schuldenaar
overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik
van een zodanige vordering, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode
bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239, derde lid, van dat Boek te doen
en betalingen in ontvangst te nemen.
2. Artikel 490b, tweede lid, van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat de pandhouder het volledige bedrag bij de bewaarder stort.
Artikel 63c
1. Tijdens de afkoelingsperiode kan de
ontvanger die een beslag heeft gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid,
Invorderingswet 1990, niet tot uitwinning overgaan, tenzij de
rechter-commissaris anders beslist.
2. Een beslag als bedoeld in artikel
22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode
wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de gefailleerde bevindt en
die niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen aan de eigenaar van
de zaak of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die ander, indien
deze voordat het beslag was gelegd bij deurwaardersexploot aanspraak heeft
gemaakt op afgifte van de zaak.
Artikel 63d
Van de goederen als bedoeld in
artikel 63a, eerste lid, zijn uitgezonderd de goederen die uit hoofde van een
financi?lezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek zijn verpand.
Artikel 63e
1. In afwijking van de artikelen 23 en
35 werkt de faillietverklaring van een schuldenaar uit hoofde van een financi?lezekerheidsovereenkomst
als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet terug tot
aan het begin van de dag waarop zij wordt uitgesproken, ten aanzien van een
door de schuldenaar voor het tijdstip van faillietverklaring gesloten financi?lezekerheidsovereenkomst
of een overdracht, vestiging van een pandrecht of een opdracht tot verrekening
op grond daarvan.
2. De artikelen 23, 24, 35, 53, eerste
lid, 54, tweede lid, van deze wet, alsmede artikel 72, aanhef en onder a, van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen
ten aanzien van een door een schuldenaar na het tijdstip van faillietverklaring
gesloten financi?lezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek, een overdracht of vestiging van een pandrecht op
grond van een financi?lezekerheidsovereenkomst, alsmede elke rechtshandeling op
grond van een financi?lezekerheidsovereenkomst vanwege verbintenissen van de
schuldenaar die na het tijdstip van faillietverklaring zijn ontstaan, mits de
betreffende rechtshandeling plaatsvindt op de dag van faillietverklaring en de
wederpartij kan aantonen dat deze ten tijde van de rechtshandeling de
faillietverklaring niet kende of behoorde te kennen.