Titel II. Van surseance van betaling
Eerste afdeling. Van de verlening van surseance van betaling en haar gevolgen
Artikel 214
1. De schuldenaar die voorziet, dat hij
met het betalen van zijn opeisbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan
surseance van betaling aanvragen.
2. Hij zal zich daartoe, onder
overlegging van een door behoorlijke bescheiden gestaafde staat als bedoeld in artikel
96, bij verzoekschrift, door hemzelf en zijn advocaat ondertekend, wenden tot
de rechtbank, aangewezen in artikel 2. Het verzoekschrift bevat zodanige
gegevens dat de rechter kan beoordelen of hem rechtsmacht toekomt op grond van
de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid.
3. Bij het verzoekschrift kan een
ontwerp van een akkoord worden gevoegd.
4. Surseance van betaling wordt niet
verleend aan een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf
uitoefent, noch aan een kredietinstelling als bedoeld in artikel 212g, eerste
lid, onderdeel a, noch aan een verzekeraar als bedoeld in artikel 213.
Artikel 215
1. Het verzoekschrift met bijbehorende
stukken wordt ter griffie van de rechtbank neergelegd, ter kosteloze inzage van
een ieder.
2. De rechtbank zal dadelijk de
gevraagde surseance voorlopig verlenen en een of meer bewindvoerders benoemen,
ten einde met de schuldenaar het beheer over diens zaken te voeren. Bovendien
beveelt zij, dat de bekende schuldeisers, benevens de schuldenaar, tegen een
door haar op korte termijn bepaalde dag, door de griffier bij brieven worden
opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verlenen
van de gevraagde surseance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de
dag worden uur en plaats der bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een
ontwerp van akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd. Artikel 6, eerste lid,
derde zin, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 216
De griffier doet van de indiening
van het verzoek, van de voorlopige verlening van surseance en het tijdstip
daarvan tot op de minuut nauwkeurig, van de naam van de rechter-commissaris zo
die is benoemd, van de namen en woonplaatsen der benoemde bewindvoerders en van
de overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel bepaalde dag
onmiddellijk aankondiging in de Staatscourant. Indien bij het verzoekschrift
een ontwerp van akkoord is gevoegd, wordt daarvan in de aankondiging melding
gemaakt.
Artikel 217
De surseance wordt geacht te zijn
ingegaan bij de aanvang van de dag, waarop zij voorlopig is verleend.
Artikel 218
1. Ten bepaalden dage hoort de
rechtbank in raadkamer de schuldenaar, de rechter-commissaris zo die is
benoemd, de bewindvoerders en de in persoon bij schriftelijk gemachtigde of bij
advocaat opgekomen schuldeisers. Iedere schuldeiser is bevoegd om, zelfs zonder
opgeroepen te zijn, op te komen.
2. De rechtbank kan de schuldenaar
definitief surseance verlenen, tenzij zich daartegen verklaren hetzij houders
van meer dan n vierde van het bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde,
in artikel 233 bedoelde, schuldvorderingen, hetzij meer dan n derde der
houders van zodanige vorderingen.
3. Over de toelating tot de stemming
beslist, bij verschil, de rechtbank.
4. Surseance kan nimmer definitief
worden verleend, indien er gegronde vrees bestaat, dat de schuldenaar zal
trachten de schuldeisers tijdens de surseance te benadelen of het vooruitzicht
niet bestaat, dat hij na verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen
bevredigen.
5. De rechtbank, het verzoek
afwijzende, kan bij dezelfde beschikking de schuldenaar in staat van
faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft
de voorlopig verleende surseance gehandhaafd tot de beschikking der rechtbank
in kracht van gewijsde is gegaan.
6. Indien een aanvrage tot
faillietverklaring en een verzoek tot surseance gelijktijdig aanhangig zijn,
komt eerst het laatste in behandeling.
7. De beschikking op het verzoek is met
redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Artikel 219
1. Gedurende acht dagen na de dag der
uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of,
ingeval de surseance verleend is, iedere schuldeiser, die zich niet vr het
verlenen daarvan heeft verklaard, recht van hoger beroep.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij
een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de
zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de
behandeling.
3. Indien het hoger beroep door een
schuldeiser is ingesteld, geeft deze uiterlijk op de vierde dag volgende op
die, waarop hij zijn verzoek heeft gedaan, aan de advocaat, die het verzoek tot
surseance heeft ingediend, bij deurwaardersexploot kennis van het hoger beroep
en van de tijd voor de behandeling bepaald. Deze kennisgeving geldt voor
oproeping van de schuldenaar.
4. De griffier van het gerechtshof doet
van het hoger beroep en van de tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging
in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde hoger beroep aan de
griffier der rechtbank kennis, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde
stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
Artikel 220
1. Bij de behandeling van het hoger beroep
wordt het verzoek niet opnieuw in stemming gebracht, maar ieder schuldeiser is
bevoegd in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij advocaat aan de
bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep gericht is,
deel te nemen.
2. De behandeling heeft plaats in
raadkamer; het arrest wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Artikel 221
1. Van het arrest, door het gerechtshof
gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of,
ingeval de surseance is verleend, iedere schuldeiser, die zich niet vr het
verlenen daarvan heeft verklaard, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak,
in cassatie komen.
2. Het beroep in cassatie wordt
ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De
voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.
3. De griffier van de Hoge Raad doet
van het beroep in cassatie en van de tijd, voor de behandeling bepaald,
aankondiging in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde beroep
kennis aan de griffier van het gerechtshof, neemt van deze de in artikel 214
bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
4. De bepalingen van het derde lid van
artikel 219 en van het tweede lid van artikel 220 vinden overeenkomstige
toepassing.
Artikel 222
1. De beschikking, waarbij de surseance
definitief wordt toegestaan, is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande
enige daartegen gerichte voorziening.
2. Zij wordt aangekondigd op de wijze,
in artikel 216 voorgeschreven.
Artikel 222a
1. Bij elke rechtbank wordt door de
griffier een openbaar register aangehouden, waarin hij voor iedere surseance
van betaling afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagtekening,
inschrijft:
1°. een uittreksel van
de rechterlijke beslissingen, waarbij voorlopig of definitief surseance van
betaling is verleend, waarbij deze is verlengd of waarbij de surseance van betaling
is ingetrokken;
2°. de benoeming van
een rechter-commissaris;
3°. de summiere inhoud
en de homologatie van het akkoord;
4°. de ontbinding van
het akkoord.
2. Omtrent vorm en inhoud van het
register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
3. De griffier is verplicht aan ieder
kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te
verstrekken.
4. De griffier geeft de in het eerste
lid onder 1? tot en met 4? genoemde gegevens door aan Onze Minister van
Justitie of een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander orgaan
ten behoeve van het in artikel 222b genoemde centrale register.
Artikel 222b
1. Door onze Minister van Justitie of,
indien ingevolge artikel 222a, vierde lid, een ander orgaan is aangewezen, door
dat orgaan, wordt een centraal register gehouden, waarin de in artikel 222a,
eerste lid, onder 1? tot en met 4? genoemde gegevens worden ingeschreven.
2. Omtrent vorm en inhoud van het
register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
3. Een ieder heeft kosteloos inzage in
het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen.
Artikel 223
1. Bij het definitief verlenen der
surseance bepaalt de rechtbank haar duur ten hoogste op anderhalf jaar. Indien
de surseance is ge?indigd door het verloop van de termijn waarvoor zij is
verleend, doen de bewindvoerders daarvan aankondiging in de Staatscourant.
2. Vr het einde der surseance kan
door de schuldenaar eenmaal of meermalen haar verlenging voor ten hoogste
anderhalf jaar worden gevraagd. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze
als een verzoek tot verlening van surseance. Zolang bij afloop der surseance op
een verzoek tot verlenging nog niet is beschikt, blijft de surseance
gehandhaafd. De door de rechtbank gewezen beschikking wordt bekendgemaakt op de
wijze als in het eerste lid is bepaald.
Artikel 223a
Bij het voorlopig verlenen der
surseance of bij een latere beschikking kan de rechtbank een harer leden tot
rechter-commissaris benoemen, teneinde de bewindvoerders op hun verzoek van
advies te dienen.
Artikel 223b
1. Op verzoek van de bewindvoerders is
de rechter-commissaris bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden, de
surseance betreffende, getuigen te horen of een onderzoek van deskundigen te
bevelen. De getuigen worden gedagvaard namens de rechter-commissaris. Artikel
177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij niet-verschijning of weigering
om de eed of getuigenis af te leggen, zijn de artikelen 171, 172, 173, eerste
lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174 en 175 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering toepasselijk.
3. De echtgenoot of gewezen echtgenoot
van de schuldenaar of degene met wie de schuldenaar een geregistreerd
partnerschap is of was aangegaan, de kinderen en verdere afkomelingen en de
ouders en grootouders van de schuldenaar kunnen zich van het geven van
getuigenis verschonen.
Artikel 224
1. Indien meer dan n bewindvoerder is
benoemd, wordt voor de geldigheid hunner handelingen toestemming der
meerderheid of bij staking van stemmen een beslissing van de
rechter-commissaris zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, van de
voorzieningenrechter der rechtbank vereist. Het tweede lid van artikel 70 vindt
overeenkomstige toepassing.
2. De rechtbank kan te allen tijde een
bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, ontslaan en
door een ander vervangen of hem n of meer bewindvoerders toevoegen, een en
ander op verzoek van hemzelf, van de andere bewindvoerders of van n of meer
schuldeisers, op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, dan
wel ambtshalve.
Artikel 225
1. Bij het voorlopig verlenen der
surseance kan de rechtbank zodanige bepalingen maken, als zij ter beveiliging
van de belangen der schuldeisers nodig oordeelt.
2. Zij kan dit ook gedurende de
surseance doen op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, op
verzoek van de bewindvoerders of van n of meer schuldeisers dan wel
ambtshalve.
Artikel 226
1. Bij het voorlopig verlenen der
surseance kan de rechtbank n of meer deskundigen benoemen teneinde binnen een
door haar te bepalen termijn, die zo nodig kan worden verlengd, een onderzoek
naar de staat van de boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hun
bevinding uit te brengen. Het laatste lid van artikel 225 vindt overeenkomstige
toepassing.
2. Het verslag van de deskundigen bevat
een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door de
schuldenaar overgelegde staat en bescheiden, en over de vraag of er
vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijn schuldeisers
zal kunnen bevredigen. Het verslag geeft zo mogelijk de maatregelen aan, welke
tot die bevrediging kunnen leiden.
3. De deskundigen leggen hun verslag
neder ter griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van een ieder. De
neerlegging geschiedt kosteloos.
4. Het laatste lid van artikel 224
vindt ten aanzien van de deskundigen overeenkomstige toepassing.
Artikel 227
1. De bewindvoerders brengen, telkens
na verloop van drie maanden, een verslag uit over de toestand van de boedel.
Met dit verslag wordt gehandeld, gelijk in het derde lid van artikel 226 is
voorgeschreven.
2. De termijn, bedoeld in het vorige
lid, kan door de rechter-commissaris zo die is benoemd of, bij gebreke van
dien, de rechtbank worden verlengd.
Artikel 228
1. Gedurende de surseance is de
schuldenaar onbevoegd enige daad van beheer of beschikking betreffende de
boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de
bewindvoerders. Indien de schuldenaar in strijd daarmede gehandeld heeft, zijn
de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereist wordt, om de boedel te
dier zake schadeloos te houden.
2. Voor verbintenissen van de schuldenaar,
zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders na de aanvang
der surseance ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk, dan voorzover deze
tengevolge daarvan is gebaat.
Artikel 229
1. Indien de schuldenaar in enige
gemeenschap gehuwd is of in enige gemeenschap een geregistreerd partnerschap is
aangegaan, worden onder de boedel de baten en lasten van die gemeenschap
begrepen.
2. Artikel 61 vindt overeenkomstige
toepassing.
Artikel 230
1. Gedurende de surseance kan de
schuldenaar niet tot betaling zijner in artikel 233 bedoelde schulden worden
genoodzaakt en blijven alle tot verhaal van die schulden aangevangen executies
geschorst.
2. De gelegde beslagen vervallen en de
schuldenaar, die zich in gijzeling bevindt, wordt daaruit ontslagen, zodra de
uitspraak, houdende definitieve verlening der surseance of homologatie van het
akkoord, in kracht van gewijsde is gegaan, beide tenzij de rechtbank op verzoek
van de bewindvoerders reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De
inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerders af te
geven verklaring van de rechter-commissaris of, zo geen rechter-commissaris is
benoemd, van de voorzieningenrechter van de rechtbank, machtigt de bewaarder
van de openbare registers tot doorhaling.
3. Het in de voorgaande leden bepaalde
vindt geen toepassing ten aanzien van executies en beslagen ten behoeve van
vorderingen waaraan voorrang is verbonden, voorzover het de goederen betreft,
waarop de voorrang rust.
4. Ter zake van schulden waarvoor het
eerste lid geldt, is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 231
1. De surseance stuit de loop niet van
reeds aanhangige rechtsvorderingen, noch belet het aanleggen van nieuwe.
2. Indien niettemin de rechtsgedingen
blotelijk betreffen de vordering van betaling ener schuld, door de schuldenaar
erkend, en de aanlegger geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde
rechten tegen derden te doen gelden, kan de rechter, na van de erkenning der
schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis opschorten tot na
het einde der surseance.
3. De schuldenaar kan, voor zoveel
betreft rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de boedel
behorende ten onderwerp hebben, noch eisende, noch verwerende in rechte
optreden, zonder medewerking der bewindvoerders.
Artikel 231 is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende een goed of recht
waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren door de
opening van een in Nederland op grond van artikel 16 van de verordening,
genoemd in artikel 5, derde lid, te erkennen insolventieprocedure, indien deze
geen liquidatieprocedure is in de zin van artikel 2, onder c, van die
verordening.
Artikel 232
De surseance werkt niet ten aanzien
van:
1°. vorderingen waaraan
voorrang is verbonden, behoudens voorzover zij niet verhaald kunnen worden op
de goederen waarop de voorrang rust;
2°. vorderingen wegens
kosten van levensonderhoud of van verzorging of opvoeding, verschuldigd
krachtens de wet en vastgesteld bij overeenkomst of rechterlijke uitspraak,
behoudens voorzover het gaat om vr de aanvang der surseance vervallen
termijnen, waarvan de rechtbank het bedrag heeft vastgesteld, waarvoor de
surseance werkt;
3°. termijnen van
huurkoop en van scheepshuurkoop.
Artikel 233
De betaling van alle andere
schulden, bestaande vr de aanvang der surseance, kan, zolang de surseance
duurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeisers gezamenlijk, in
evenredigheid hunner vorderingen.
Artikel 234
1. Hij die zowel schuldenaar als
schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel
verrekenen, indien beide zijn ontstaan vr de aanvang van de surseance of
voortvloeien uit een handeling vr de aanvang van de surseance met de
schuldenaar verricht.
2. De vordering op de schuldenaar wordt
zo nodig berekend naar de regels in de artikelen 261 en 262 gesteld.
3. Van de zijde van de boedel kan geen
beroep worden gedaan op artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 235
1. Niettemin is degene die een schuld
aan de boedel of een vordering op de boedel vr de aanvang van de surseance
van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij
de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
2. Na de aanvang van de surseance
overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.
3. De artikelen 55 en 56 zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 236
1. Indien een wederkerige overeenkomst
bij de aanvang van de surseance zowel door de schuldenaar als door zijn
wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de
schuldenaar en de bewindvoerder zich niet binnen een hun daartoe schriftelijk
door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaren de overeenkomst
gestand te doen, verliezen zij het recht hunnerzijds nakoming van de
overeenkomst te vorderen.
2. Indien de schuldenaar en de
bewindvoerder zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaren, zijn
zij verplicht desverlangd voor deze nakoming zekerheid te stellen.
3. De vorige leden zijn niet van
toepassing op overeenkomsten waarbij de schuldenaar slechts verbintenissen op
zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.
Artikel 236a
Voor vorderingen die de wederpartij
uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vr de aanvang van de
surseance met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of
die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming
van een vr de aanvang van de surseance op deze verkregen vordering, kan zij
opkomen op de voet, in artikel 233 bepaald.
Artikel 237
Indien in het geval van artikel 236
de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is
tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalde termijn, en dit tijdstip
invalt of die termijn verstrijkt na de aanvang der surseance, wordt de
overeenkomst door de voorlopige verlening van surseance ontbonden en kan de
wederpartij van de schuldenaar zonder meer voor schadevergoeding opkomen op de
voet, in artikel 233 bepaald. Lijdt de boedel door de ontbinding schade dan is
de wederpartij verplicht deze te vergoeden.
Artikel 237a
1. Zodra de surseance een aanvang heeft
genomen, kan zowel de schuldenaar, die huurkoper is, als de verkoper de
huurkoop dan wel scheepshuurkoop ontbonden verklaren.
2. Deze ontbinding heeft dezelfde
gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door de koper
van zijn verplichtingen.
3. De verkoper kan voor het hem
verschuldigde bedrag opkomen op de voet als in artikel 233 bepaald.
Artikel 237b
1. Een wederpartij is niet bevoegd de
nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het
geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor
de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar
gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de
schuldenaar niet nakomen van een vr de surseance ontstane verbintenis tot
betaling van een geldsom.
2. Een tekortkoming door de schuldenaar
in de nakoming van een verbintenis als in het eerste lid bedoeld, die
plaatsvond vr de verlening van de surseance, levert geen grond op voor
ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
3. Een beroep door de wederpartij op
een beding dat verlening van de surseance, de aanvraag van de surseance of het
leggen van beslag grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als
bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege
zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de schuldenaar en
de bewindvoerder.
Artikel 238
1. Zodra de surseance een aanvang heeft
genomen, kan de schuldenaar, die huurder is, met inachtneming van het bij
artikel 228 bepaalde, de huur tussentijds doen eindigen, mits de opzegging
geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk
gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of
gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat
een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de
huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan
tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad,
eindigt.
2. Van de aanvang der surseance af is
de huurprijs boedelschuld.
3. Indien de schuldenaar pachter is,
vindt het bovenstaande overeenkomstige toepassing.
Artikel 239
1. Zodra de surseance een aanvang heeft
genomen, kan de schuldenaar, met inachtneming van het bij artikel 228 bepaalde,
aan werknemers in zijn dienst, de arbeidsovereenkomst opzeggen, met
inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande
echter, dat in elk geval de arbeidsovereenkomst kan worden ge?indigd door
opzegging met een termijn van zes weken of, indien de termijn, omschreven in
artikel 672 lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek langer is dan zes
weken, met inachtneming van die termijn.
2. Zodra de surseance een aanvang heeft
genomen, behoeft bij opzegging der arbeidsovereenkomst door werknemers in
dienst van de schuldenaar het bepaalde in artikel 672 lid 3 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek niet in acht te worden genomen.
3. Van de aanvang der surseance af zijn
het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden
boedelschuld.
4. Dit artikel is van overeenkomstige
toepassing op agentuurovereenkomsten.
Artikel 240
1. Voldoening nadat de surseance
voorlopig is verleend doch vr de bekendmaking daarvan, aan de schuldenaar
gedaan, ter vervulling van verbintenissen jegens deze vrdien ontstaan,
bevrijdt hem, die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de
voorlopige verlening van de surseance niet bewezen wordt.
2. Voldoening, als in het vorig lid
bedoeld, n? de bekendmaking aan de schuldenaar gedaan, bevrijdt tegenover de
boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst, dat de voorlopige
verlening van de surseance te zijner woonplaats langs de weg der wettelijke
aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van bewindvoerders
om aan te tonen, dat zij hem toch bekend was.
3. In elk geval bevrijdt voldoening aan
de schuldenaar hem, die haar deed, tegenover de boedel, voorzover hetgeen door
hem voldaan werd ten bate van de boedel is gekomen.
Artikel 241
De surseance werkt niet ten voordele
van de borgen en andere medeschuldenaren.
Artikel 241a
1. De rechtbank kan op verzoek van elke
belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een
afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met
uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende
goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de
schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden, niet kan
worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank of, zo een
rechter-commissaris is benoemd, van deze. De rechtbank kan deze periode eenmaal
verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
2. De rechtbank kan haar beschikking
beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechtbank en
rechter-commissaris kunnen voorwaarden verbinden aan een door hen gegeven
machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende
bevoegdheid.
3. Indien een derde ter zake van zijn
bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn
geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
4. De afkoelingsperiode kan ook op
verlangen van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de
surseance verleent. De afkoelingsperiode die wordt afgekondigd met de verlening
van de surseance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop
de surseance voorlopig is verleend.
Artikel 241b
1. Ingeval de schuldenaar
overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik
van een zodanige vordering, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode
bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239, derde lid, van dat Boek, te doen
en betalingen in ontvangst te nemen.
2. Artikel 490b, tweede lid, van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat de pandhouder het volledige bedrag bij de bewaarder stort.
Artikel 241c
1. Tijdens de afkoelingsperiode kan de
ontvanger die een beslag heeft gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid,
Invorderingswet 1990, niet tot uitwinning overgaan, tenzij de rechtbank of de
rechter-commissaris zo die is benoemd, anders beslist.
2. Een beslag als bedoeld in artikel
22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode
wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de schuldenaar bevindt en die
niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen aan de eigenaar van de zaak
of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die ander, indien deze
voordat het beslag was gelegd bij deurwaardersexploot aanspraak heeft gemaakt
op afgifte van de zaak.
Artikel 241d
Van de goederen als bedoeld in
artikel 241a, eerste lid, zijn uitgezonderd de goederen die uit hoofde van een
financi?lezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek zijn verpand.
Artikel 241e
1. In afwijking van artikel 217 werkt
het verlenen van surseance aan een schuldenaar uit hoofde van een
financi?lezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek niet terug tot aan het begin van de dag waarop zij voorlopig
is verleend, ten aanzien van een door de schuldenaar voor het tijdstip van het
verlenen van surseance gesloten financi?lezekerheidsovereenkomst of een
overdracht, vestiging van een pandrecht of een opdracht tot verrekening op
grond daarvan.
2. De artikelen 217, 228, tweede lid,
234, eerste lid, 235, tweede lid, van deze wet, kunnen niet aan derden worden
tegengeworpen ten aanzien van een door een schuldenaar na het tijdstip van het
verlenen van surseance gesloten financi?lezekerheidsovereenkomst als bedoeld in
artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, een overdracht of vestiging
van een pandrecht op grond van een financi?lezekerheidsovereenkomst, alsmede
elke rechtshandeling op grond van een financi?lezekerheidsovereenkomst vanwege
verbintenissen van de schuldenaar die na het tijdstip van het verlenen van
surseance zijn ontstaan, mits de betreffende rechtshandeling plaatsvindt op de
dag van het verlenen van surseance en de wederpartij kan aantonen dat deze ten
tijde van de rechtshandeling het verlenen van surseance niet kende of behoorde
te kennen.
Artikel 242
1. Nadat de surseance is verleend, kan
zij, op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, op verzoek van
de bewindvoerders, van n of meer der schuldeisers of ook ambtshalve door de
rechtbank worden ingetrokken:
1°. indien de
schuldenaar zich, gedurende de loop der surseance, aan kwade trouw in het
beheer van de boedel schuldig maakt;
2°. indien hij zijn
schuldeisers tracht te benadelen;
3°. indien hij handelt
in strijd met artikel 228, eerste lid;
4°. indien hij nalaat
te doen, wat in de bepalingen, door de rechtbank bij het verlenen der surseance
of later gesteld, aan hem is opgelegd of wat naar het oordeel der
bewindvoerders door hem in het belang des boedels moet worden gedaan;
5°. indien, hangende de
surseance, de staat des boedels zodanig blijkt te zijn, dat handhaving der
surseance niet langer wenselijk is of het vooruitzicht, dat de schuldenaar na
verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, blijkt niet te
bestaan.
2. In de gevallen, vermeld onder 1? en
5?, zijn de bewindvoerders verplicht de intrekking te vragen.
3. De verzoeker, de schuldenaar en de
bewindvoerders worden gehoord of behoorlijk opgeroepen. De oproeping geschiedt
door de griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag. De beschikking is
met redenen omkleed.
4. Indien op grond van dit artikel de
surseance wordt ingetrokken, kan bij dezelfde beschikking de faillietverklaring
van de schuldenaar worden uitgesproken. Wordt het faillissement niet
uitgesproken, dan blijft de surseance gehandhaafd tot de beschikking der
rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 243
1. Gedurende acht dagen na de dag der
beschikking heeft, in geval van intrekking der surseance, de schuldenaar, en,
ingeval de intrekking der surseance geweigerd is, hij, die het verzoek tot
intrekking heeft gedaan, recht van hoger beroep tegen de beschikking der
rechtbank.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij
een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de
zaak moet kennis nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening
terstond kennis aan die van de rechtbank.
3. De voorzitter van het gerechtshof
bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift. De
griffier roept ten spoedigste hen, die het verzoek tot intrekking hebben
gedaan, de schuldenaar en de bewindvoerders bij brieven tegen de bepaalde dag
op.
4. De beschikking van het gerechtshof
wordt door de griffier terstond medegedeeld aan die van de rechtbank.
Artikel 244
1. Gedurende acht dagen na de
beschikking van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij
in cassatie komen.
2. Het beroep in cassatie wordt
ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De
griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening terstond kennis aan die van
de rechtbank.
3. De voorzitter van de Hoge Raad
bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift. De
griffier roept ten spoedigste de partijen bij brieven tegen de bepaalde dag op.
De beschikking van de Hoge Raad wordt door de griffier terstond medegedeeld aan
die van de rechtbank.
Artikel 245
Zodra een beschikking, waarbij de
surseance is ingetrokken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt zij
aangekondigd, gelijk is voorgeschreven in artikel 216.
Artikel 246
1. Indien de rechtbank van oordeel is,
dat de behandeling van het verzoek tot intrekking van de surseance niet zal
zijn be?indigd vr de dag, waarop de schuldeisers krachtens artikel 215,
tweede lid, worden gehoord, gelast zij, dat de griffier de schuldeisers bij
brieven zal mededelen, dat dit verhoor op die dag niet zal worden gehouden.
2. Zo nodig bepaalt zij later de dag
waarop dit verhoor alsnog zal plaats vinden; de schuldeisers worden door de
griffier bij brieven opgeroepen.
Artikel 247
1. De schuldenaar is steeds bevoegd aan
de rechtbank de intrekking van de surseance te verzoeken, op grond dat de
toestand des boedels hem weer in staat stelt zijn betalingen te hervatten. De
bewindvoerders en, indien het een definitief verleende surseance betreft, de
schuldeisers worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.
2. Deze oproeping geschiedt bij brieven
door de griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag.
Artikel 247a
1. Uiterlijk op de achtste dag
voorafgaande aan de dag bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, doch in
ieder geval niet later dan twee maanden na de dag waarop de surseance voorlopig
is verleend, kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar, zijnde een
natuurlijke persoon, de hem voorlopig verleende surseance intrekken onder het
gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
bedoeld in titel III.
2. De schuldenaar zal zich daartoe bij
een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank die de
surseance voorlopig heeft verleend.
3. Alvorens te beslissen kan de
rechtbank de schuldenaar, de rechter-commissaris en de bewindvoerder oproepen
om te worden gehoord.
4. Artikel 6, tweede lid, is van
toepassing.
5. Bij toewijzing van het verzoek,
spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling
uit.
6. Van de intrekking van de voorlopig
verleende surseance wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging
die is voorgeschreven in artikel 293. In die aankondiging wordt tevens
mededeling gedaan dat het verhoor van de schuldeisers, bepaald overeenkomstig
artikel 215, tweede lid, niet zal worden gehouden. Indien op de voet van
artikel 255 of 264 reeds een tijdstip was bepaald voor de raadpleging en
stemming over een akkoord, wordt in die aankondiging mededeling gedaan dat die
raadpleging en stemming niet zullen plaatsvinden.
Artikel 247b
1. Tegen het vonnis, houdende uitspraak
tot de intrekking van de voorlopig verleende surseance en tot de toepassing van
de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere
belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.
2. Indien het verzoek tot de toepassing
van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende
acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger
beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het
gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof
geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
3. De voorzitter bepaalt terstond dag
en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen
na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet
later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het
verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt
door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
4. De schuldenaar kan van de uitspraak
van het gerechtshof gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie
komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te
dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor
de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie
en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de
rechtbank.
5. Zolang niet op het verzoekschrift
bedoeld in artikel 247a, tweede lid, is beslist en, indien de
schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de
cassatie, kan de surseance van betaling niet definitief worden verleend en kan
geen raadpleging over een akkoord plaatshebben.
Artikel 247c
1. Indien de surseance van betaling
wordt ingetrokken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de
schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:
a. de bewindvoerder in
de schuldsaneringsregeling oefent de bevoegdheid uit, in artikel 228, eerste
lid, tweede volzin, aan de bewindvoerder in de surseance toegekend;
b. boedelschulden,
gedurende de toepassing van de surseance ontstaan, gelden ook in de toepassing
van de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;
c. in de surseance
ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.
2. Artikel 249, eerste lid, onder 1?
en 4?, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 247d
In het geval van een verzoek tot
omzetting als bedoeld in artikel 37 van de verordening, genoemd in artikel 5,
derde lid, zijn, wanneer het de omzetting in een faillissement betreft, de
artikelen 242, derde lid, en 243 tot en met 246 dan wel, wanneer het de
omzetting in een toepassing van de schuldsaneringsregeling betreft, de
artikelen 247a, derde tot en met vijfde lid, 247b, eerste lid, en 247c van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 248
1. Gedurende een surseance kan
faillietverklaring niet rauwelijks worden verzocht.
2. Indien ingevolge een der bepalingen
van deze titel een faillietverklaring uitgesproken wordt, vindt artikel 14
overeenkomstige toepassing; wordt ingevolge die bepalingen een faillissement
vernietigd, dan vinden de artikelen 13 en 15 overeenkomstige toepassing.
Artikel 249
1. Indien de faillietverklaring wordt
uitgesproken ingevolge een der bepalingen van deze titel of wel binnen n
maand na het einde der surseance, gelden de volgende regelen:
1°. het tijdstip,
waarop de termijnen vermeld in de 43 en 45 van deze wet en in de artikelen 138,
zesde lid, en 248, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aanvangen,
wordt berekend van de aanvang der surseance af;
2°. de curator oefent
de bevoegdheid uit, in het eerste lid van artikel 228 aan de bewindvoerders
toegekend;
3°. handelingen, door
de schuldenaar met medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders
verricht, worden beschouwd als handelingen van de curator en boedelschulden,
gedurende de surseance ontstaan, zullen ook in het faillissement als
boedelschulden gelden;
4°. de boedel is niet
aansprakelijk voor verbintenissen van de schuldenaar, zonder medewerking,
machtiging of bijstand van de bewindvoerders gedurende de surseance ontstaan,
dan voorzover deze ten gevolge daarvan gebaat is.
2. Is opnieuw surseance verzocht,
binnen een maand na afloop van een vroeger verleende, dan geldt hetgeen in het
eerste lid is bepaald mede voor het tijdvak der eerstvolgende surseance.
Artikel 249a
Indien de faillietverklaring van een
beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht, van een financi?le instelling die een verklaring van
ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van die wet heeft, of van
een persoon die een vergunning heeft ingevolge artikel 3:4, eerste lid van die
wet, wordt uitgesproken ingevolge een bepaling van deze titel of binnen een
maand na het einde van een surseance van betaling die aan een dergelijke
onderneming is verleend, wordt de uitvoering van de vangnetregeling die werd
uitgevoerd tijdens de surseance van betaling voortgezet tijdens het
faillissement op de voet van afdeling 3.5.6 van die wet.
Artikel 250
1. Het loon van de deskundigen, benoemd
ingevolge de bepaling van artikel 226, en van de bewindvoerders wordt bepaald
door de rechtbank en bij voorrang voldaan.
2. Dit laatste is ook van toepassing op
hun verschotten en op die, door de griffier ten gevolge van de bepalingen van
deze titel gedaan.
Artikel 250a? [Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 251
De bepalingen van internationaal
recht van de artikelen 203-205 vinden bij surseance overeenkomstige toepassing.